Lied voor een kind bang in donker
Binnen lig ik in mijn bed
met gedachten aan daarbuiten
waar kabouters vrolijk fluiten,
want die hebben altijd pret.
Binnen in mijn warme hol
hoor ik mijn gedachten lopen,
die tevoorschijn zijn gekropen
en ik voel me boordevol.
Vol verwarring en plezier
om de koude nacht daarbuiten,
klamme handjes op de ruiten
van het een of andere dier.
Vast een soort van chimpansee.
Zal ik hem eens binnenlaten?
Nee, in godsnaam laat maar praten,
ik zit genoeg in de puree.
Lekker is het hier in bed.
'k Heb mijn allermooiste dromen
nu vanavond laten komen
en de wekker afgezet.
Maar des nachts om twaalf uur
komt een kerel van de zolder
met een grote zak vol kolder
en een fles vol apezuur.
Daarvan ben ik toch wel bang,
maar gelukkig gaan mijn kleren
dan elkaar weer mores leren
en ze rennen door de gang.
En ik hoor de hoge hoed
op de kapstok somber klagen
want alleen om hem te plagen,
doen ze hem vol suikergoed.
Maar ik voel me wat alleen
en een meisje komt me kussen.
Wel wat lastig ondertussen
al die vlinders om me heen.
Maar nu heb ik dan mijn schat
lekker in mijn warme bedje.
Lekker dier, vooruit wat let je.
Heb je al een zoen gehad?
Leiden is nog steeds in last
maar dat kan me niet veel schelen,
want de maan, die ronde gele,
houdt de hemel toch wel vast.
Maar helaas de goede fles
waaruit ik mijn zoete dromen
glanzend in mijn glas zag stromen,
is nu leeg, een harde les.
En die fles is tot mijn spijt
't middelpunt van heel mijn leven.
Met de wekker op half zeven
zak ik door een eeuwigheid.
Oh het leven is een last
met het werk van zeven weken
onberoerd en onbekeken
doelloos liggend in de kast.
Oh wat heb ik reuze spijt,
niets dan tranen is het leven
en ik zucht met Van het Reve:
't is weer niks als narigheid.
Narrig snurkend in mijn slaap
ligt ik hier tot kwart voor achten
op de dageraad te wachten,
morgen sta ik weer voor aap.