Het bezoek
Zijn iets te lange handdruk was wat kleverig
Hij praatte beverig
En rook jeneverig
Zijn das zat scheef
Ik vroeg: Vind jij die kamer nou behagelijk?
Hij zei: 't Is dragelijk
En vroeg toen klagelijk
Of ik niet bleef
Bedrijvig gaf hij mij een stoel
En ruimde hij
Een beetje op
Zijn boeken en zijn etensboel
Schoof hij opzij
Ik kreeg een kop
Waaruit ik nare thee moest drinken
Ik zei op een manier die spijtig schijnen moest
Dat ik nog treinen moest
En dus verdwijnen moest
Maar niets daarvan
Mijn vormelijk bedoeld bezoek werd nachtelijk
Het was verachtelijk!
Maar wel verwachtelijk:
Hij is mijn man